Voor de
achtste keer nodigde Okra SF de vertrouwelingen uit op een 11 juli
herdenking in en rond de Franciscus kerk.
Bij
aankomst wapperde de Okra vlag pal naast de boekentil.
Deze
activiteit brengt het pionierswerk van Arnold in herinnering.
Deze
viering strekt verder dan de eigen Okra leden. Het is een open
activiteit met de bedoeling belangstelling te wekken voor
kandidaat leden. Okra SF zet zijn deuren niet alleen open om
de Covid microbe uit te wuiven maar vooral om de Vlaamse microbe
levendig te houden.
Voor
vele aanwezigen begon de dag met het bijwonen van een eucharistie
viering. Hier konden wij kennis maken met pater Ghislain Kasareka.
Hij is de eerste Congolese pater Montfortaan en behoort tot de
priesters die in de pastorale zone Kesselinde afwisselend in de
vieringen zullen voorgaan.
Vlaanderen zendt zijn zonen uit is geëvolueerd naar Vlaanderen
ontvangt zijn zonen met open armen.
Lieven
Dries is bevorderd tot pastoraal coördinator wat een erkenning
betekent voor zijn onafgebroken inspanningen om de christelijke
boodschap door te geven.
De
parochiekerk Franciscus heeft een afzonderlijke ingang voor mindere
valide deelnemers. Okra SF respecteert de mogelijkheden van
haar leden.
Een
bezoek aan de boekentil mag niet ontbreken. Dit heeft een
symbolische betekenis. Met Okra is het op 11 juli feest maar
Okra creëert voor de Vlaming ook de kans dat hij leest en
actief blijft.
Vier
boeken van de ‘Leeuw van Vlaanderen’ vulden een hoekje van de
til. Van scherpe geest gesproken! Voor wie de maandelijkse
nieuwsbrief er op naleest is het zonneklaar hoe Okra SF actief
invult.
Wij
wachten nog steeds op de schepen van Senioren, Bert Cornillie. Zou
hij drempelvrees hebben om een kerkgebouw binnen te komen!
Mark
Vermaerke verzorgde in zijn gekende stijl voor een luimige afsluiter
van de voormiddag.
Mark is
afkomstig uit Eke, een landelijk dorpje aan de Schelde in
Oost-Vlaanderen.
Zijn
schoolse tijd speelde zich ook af in zijn geboortedorp en in Gent.
Daarna volgde de stap naar de universiteit in Leuven. Zoals velen
voor en na hem is hij blijven plakken in Leuven waar zijn familiaal
leven uitrolde tot een gelukkig en kroostrijk gezin. Wij allen
hebben kunnen genieten van zijn talenten voor muziek, zang en
theater. Hij is een hedendaagse Minnestreel in ons midden.
Voor
Okra heeft hij zijn eigen theatermonoloog opgevoerd.
Zoals
Mark het zelf omschrijft: “Na een halve eeuw blijkt een man even
terug op zijn biotoop in de jaren vijftig/zestig van de vorige eeuw.
Vertellingen van een groot geworden kind.”
Met
"Mijn vader was een handelaar" heeft Mark ons een uur
lang geboeid.
Vanzelfsprekend zal ik mij beperken tot de rode draad door zijn
verhaal dat af en toe gekruid werd met krachtwoorden die heden ten
dage minder voor ondersteuning zorgen.
- - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Waar speelt het verhaal zich af?
Vlak bij
een klein landelijk station in Eke. Twee identieke huizen. In het
ene huis wonen wij, vader Adiel, moeder en tien kinderen. Zeven
meisjes en drie jongens. In het andere huis woont een nonkel, een
tante en een nicht. Het ene huis veel te klein, het andere veel te
groot.
Tussen
beide huizen in een groot magazijn van allerlei producten voor
boeren en hun dieren.
Mijn
vader is een handelaar. Hij helpt de boeren door de seizoenen heen.
Van zaaien tot oogsten, van lente tot winter. Daarom dus dat
magazijn? Mijn biotoop.
Mijn jeugdjaren.
Ik waan
mij een roekeloze alpinist die de Himalaya beklimt, voet voor voet,
met onzekere handen , tot de zoldering is bereikt.
Ik waan
mij de Rode Ridder. Ik bescherm bange, blonde jonkvrouwen. Ook tegen
de Franse Leliaarts, die van 1302, die snoodaards. Ik hak ze de kop
af met mijn stalen zwaard. Je weet wel, met die ouderwetse houten
kapstokken. Ook moeders kleerkast was een waar arsenaal.
Mijn arm
moedertje, wat heb ik toch allemaal niet stuk gemaakt.
Opeens
heeft de Rode Ridder afgedaan. De burcht maak ik met de grond
gelijk. In de plaats ervan bouw ik een waar ‘arendsnest’. Met
tientallen gestapelde graanzakken bouw ik een ware citadel. Van
daaruit jaag ik ‘De Duits’ het land weer uit.
Welke rol speelde nonkel Renield?
Nonkel
Renield was een geboren verteller. Op zondag namiddag kwam hij voor
de pinnen met straffe verhalen vooral over zijn eigen belevenissen.
Ik zie hem nog altijd zitten met zijn stoel achterste voor tussen
zijn benen, met zijn armen wat lichtjes gekruist op de bovenkant van
de rugleuning. Als hij aan het vertellen sloeg, blonken dan altijd
zijn ‘twinkeloogskens’ achter die kleine ronde brilglazen, met een
goudkleurig montuur. ‘Mijne velo’ zie hij altijd.
* De
verhalen over ‘de oorlogen’ mochten niet ontbreken. De eerste
wereldoorlog van 14 – 18 met Keizer Willem en zijn Pruisische
veroveraars die verslagen werden door “d’Engelsen”. Daarna trokken
ze naar het front aan ‘den IJzer’ om ‘den Belgiek’ te redden.
* De
meest beklijvende, de meest aangrijpende, waren de verhalen over 40
- 45. Verhalen zonder eind, gekleurd met kleine heldendaden. Over
het treiterig gedrag van de grauwe straat controleurs.
Over het
stil verzet, en het vindingrijk verschalken van ‘den Duits’ en zijn
‘collaborateurs’.
Nonkel
Renield sleept mij mee in overweldigende oorlogstaferelen en droeve
en dramatische verhalen.
* Een
ervan ging over de verwarde vlucht van heel de familie met paard en
kar tot aan de Franse grens, tot aan de ‘schreve’…. Nen hoop kleine
kinderen op een peerdewagen bijeen tussen wat “sjaarzen” en
valiezen. Hoe ze zich bij bomalarm moesten wegsteken in donkere
kelders.
Op ieder
verhaal volgde een resem anekdotes over alle toegepaste trucs om al
die oorlogsmiserie een beetje te milderen.
*Of een
ander verhaal over het bij nacht en ontij over smokkel, van een
verboden vrucht over de Scheldebrug. Donder en bliksem! Hierna volgt
een welles nietes spel tussen de gendarmes. Ons paard loopt de poten
onder zijn lijf ‘Galop forçé’. Paard en voerman winnen de wilde
race. De gendarmes vangen bot en staan voor een inderhaast gesloten
poort van het magazijn.
‘s
Anderendaags staat de commandant terug voor de poort. Iedereen
vreesde dat hij den bak zou invliegen. Diezelfde commandant bracht
de verlossing met de boodschap dat hij kolen kwam commanderen voor
de kazerne waar het zo koud was.
* Het
strafste verhaal van alle verhalen was dat over de gevreesde
controleurs die een meisjeskamer in ons huis op smokkelaars wilden
onderzoeken.
Ik ben
een kind van de oorlog maar enkele van mijn oudere zussen zaten er
middenin en werden zowaar als kleine spionnen ingeschakeld. Ons huis
lag vlak bij de spoorweg en mijn zussen moesten goed de toekomende
treinen en reizigers in de gaten houden. Zij moesten vanachter het
gordijn volgen of er geen vreemden in lange jassen waren afgestapt.
Dat waren de kompanen van ‘de Duits’ die het huis onderste boven
kwamen keren op zoek naar verboden waar.
Toen ze
de kamer van de jonge meisjes wilden binnengaan schiet nonkel
Renield naar ‘veuren’ met een vervaarlijke riek in de hand. Als
jullie in de vrouwenkamer een voet binnenzet, steek ik ulder op
mijne riek. Dat was de enige keer dat hij recht kwam uit zijn stoel.
Nu was het wel precies daar dat de voorraad bloem om alle
kindermonden te voeden, was verstopt.
Verhalen, urenlang. Verhalen wellicht om alle kwade herinneringen en
trauma’s te verjagen, die tien, vijftien jaar na de feiten nog niet
waren verteerd of weggesleten.
Wat deed mijn vader bij al die vertellingen?
Mijn
vader zweeg. Ik heb mijn vader thuis nooit veel horen vertellen.
Zeker nooit over de oorlog. ‘Commerçanten’ dat wel. Als hij handel
dreef met boeren en klanten, met grossiers zaken doen ….. maar nooit
met luide stem. Hij stond – zo een beetje gelijk ik – bekend als
‘nen zachte mens. Toch durfde hij wel fel discussiëren, randje ruzie
met zijn broers waarmee hij samen een zaak dreef.
*
Onderhuids dus toch dat cholerieke dat ik ook bij mezelf herken?
Mijn
vader had trouwens niet veel tijd om te vertellen. ‘s Morgens was
hij al vroeg op de baan op huisbezoek bij zijn klanten om
bestellingen op te nemen. ‘s Avonds moest hij dan nog al zijn
commandes van overdag van de boeren deftig te boek stellen en
facturen uitschrijven. Of het geld tellen dat elke vrijdagnamiddag
door de bankier bij ons thuis werd opgehaald.
* De
vrijdag ging mijn vader naar Gent ‘naar de beurze, naar de
Korenmarkt voor zijn aankopen in ‘t groot: een scheepke graan, een
paar terreinwagens kolen, klap-klap-klap- zo met de handen en de
verkoop was beklonken, zonder papieren. Tot slot ‘ne santé met ne
goeden drupple.
Als hij
thuis kwam had hij voor zijn kinders een zak met zwarte spekken mee,
van de platte ronde spekken – Belga's of Gentse Babelutten waar de
tanden van kapot gingen.
* Hij
moest ook veel telefoons doen – voor zijn zaken. Hij deed dat niet
alleen in ‘t Vlaems maar ook in ‘t Frans. Naar ‘t schijnt had hij
dat geleerd op de zondagsschool in Gent. Alle zondagen te voete naar
Gent, 15 kilometers deure, 15 kilometers were.
Als hij
telefoneerde in het Frans was dat c’est pour acheter un camion de
paille, oui de la paille.
‘k Ben
later als klein manneke nog dikwijls meegereden naar dat
‘Walenland’. ‘s Morgens om vijf uur opstaan, ja, ja.. Op het stro,
met onze groten camion.
Dat
getelefoneer, dat was geen simpele zaak. Het waren van die zwarte
bakelieten bakken die ge nog in gang moest zwengelen. De nummers
werden gevormd met een draaischijf waarbij het altijd afwachten was
of de cijferkes nog wel zouden terug keren. En als het donderde en
weerlichtte sprongen er vonken ‘vier’ uit dat bakske. Dan was het
absoluut verboden om te bellen.
*
Ondertussen zat ik in een hoekse te spelen met mijn marbels, in het
schoon Nederlands knikkers. Of met mijn camionneke vol eikers,
opgeraapt op de weg van ‘t schole naar huis.
* En
thuis, in mijn hoekske speelde ik klein ‘commerçanten’, gelijk mijn
vader.
Mijn
vader vertelde niet veel, terwijl hij zat te schrijven, maar hij was
dicht bij. Voelbaar aanwezig. Af en toe keek hij ‘ne keer omme’ naar
mij over zijn schouder. Dat was voor mij al genoeg.
Soms
pakte hij en paar van zijn kleinste kinderen mee met zijn zwarten
Opel, een Olumpia.
En al
die boerinnen waarbij mijn vader kwam waren zot van mij. ’dienen
kleinsten buk’. Wat hedde gij meegebroght; zo’n klein schuun ventje.
Je kunt denken dat ik me liet soigneren!
* Dat
herinner ik me nog uit de zondagen uit m’n jeugd.
Een
zondag, dat was destijds thuis altijd een dag van rust, rust die
heilig was.
Het
begon ‘s morgens vroeg, bij het ontbijt, dan was er altijd
‘speculôas’ bij de boterham uit een ‘koekedose’ met een heel
speciaal manneke erop, Carlo.
De
zondag stond ook voor de kerkgang, naar de messe gôan met glimmende
schoenen, geborstelde haren, met propere kouskes en een
versgestreken hemd, gesteven met amidonstijf. Wit, dat was echt wit,
wit van op de ’bleik’ en zonder ‘dash’.
Zo’n
kraakwit hemd dat trok mijn vader op zondagmorgen aan met van die
lange slippen en warm aan het achterwerk. Maar ter kerke gaan, dat
kon alleen met een gladgeschoren gezicht.
Ik zie
hem nog in de achterkeuken staan. Een potje warm water… inzepen met
de kwast en het mes bijwetten aan een lange riem. En dan het
behoedzaam afschrepen van de baard, soms een sneer want te diep en
dat wang- en keelbloed, dat werd gestelpt met een brok aluinsteen.
Aan
vaders hand trok ik dan de trappen op naar het doksaal van de kerk
langs een wenteltrap zonder eind. Het doksaal was een soort vreemde
loopbrug achteraan in de kerk, vanwaar het mannenkoor zong en waar
meestal ook het orgel met die grote blaaspijpen stond. Het is
vandaag de dag in onbruik geraakt. Meer dan dertig jaar geleden
dwarrelden vandaar de gregoriaanse gezangen over de hoofden van de
kerkgangers richting het tabernakel vooraan in de kerk.
De
pastoors droegen toen van die stijve kazuifels en ze wisselden van
kleur gelijk de seizoenen: paars in de tijd van de vasten, rood naar
de pinksterdagen toe, groen in de lente en wit voor de andere
feestdagen.
Zo word
ik van kindsbeen ingewijd in de mysterieuze wereld van muziek en
zang. In de wereld van oeroude kerkelijke rituelen.
* Een
nakomertje? Een zondagnamiddagkind. Ik heb me laten vertellen dat
mijn vader en moeder om van de week te bekomen, de
‘zondagachternoene’ wel eens een hazenslaapje hielden om ‘t een en
ander in te halen. Maar een nummerke 11 is er toch niet meer van
gekomen.
Wat deed
ik ondertussen de ‘zondagachternoene’. Op de zulle zitten, op mijn
gat. Lees ‘op de stoep, op mijn poep’. Met mijn maten de merken
herkennen van al d’auto’s, dan de merken tellen en om ter meest
nummerplaten proberen te noteren.
Een
andere liefhebberij was cowboy spelen met echte paarden. We vlogen
op ons bloot gat, zonder zadel in een wilde galop door de velden en
de landerijen. Wij zwierden met onze lasso’s. De reizigers in de
coupés beschoten we met ons revolvers ‘met pourkes’.
* Mijn
vader was niet alleen een kerkganger, hij zong ook veel op wereldse
feesten, op bruiloften, jubilees, op eerste en plechtige communies.
Een heel repertoire van volkse liederen zoals Gentse liedjes over de
‘veugelmarkt’. Maar ‘t schoonste was dat over de ‘sterkste man van
Gent’.
Geestige
liedjes, veel ambiance en veel applaus.. Bravo, bravo….’Allei,
Adiel, nog eentje....
* Maar
de sterkste man had niet het sterkste hart. En korte tijd daarna
klonk ‘van op den doksaal’ het ‘In paradisum deducant te
angeli...ten paradijze geleiden u de Engelen’.
Ik zie
‘t nog allemaal gelijk in een film, dat groot kruis buiten aan de
voordeur, dat wijwater, het palmtakje, en brandende ‘keerse’. Die
‘pasters’ in ‘t zwart. En Marietje, dat jonk, die zo achterblijft
met zo ne nest kinders. De wêreld es nie juuste.
‘t Was
toen een droevige lente in het huis aan de spoorbaan. En een vijf,
zes jaar jaar later, ook een droevige herfst, toen Marietje zelve
ging en haar ‘nest kinders’ alleen achter liet….
Wat heeft Mark geleerd?
*
Ja...zeven zussen: wat hebben ze met mij gespeeld destijds, mijn
blonde krollen gewassen geknipt en gekamd. Mijn tranen gedroogd
wanneer mijn knie wat fel was geschramd.
Soms
zijn er van die kleine dingen van het leven wanneer Kora, mijn
lievelingshond zijn staart achterlaat op de treinsporen, verpletterd
door de wielen van het logge ‘zwarte monster’.
Die hond
bleef nog jarenlang mijn vriend. Hij lag altijd op mij te wachten
klokvast tien na vijf wanneer ik van de school van Gent kwam.
* Of dat
eerste liefdesverdriet omdat het meisje dat ik aanbad dan toch met
een ander ging….. Christine.
* De
puisten van de adolescentie, al die etterende knobbels waar ge
doorheen moet, de metamorfose van de blote knaap tot een half
gelukte Adonis. En die stem die overslaat, die baard in de keel. De
eerste natte droom, dat kleine ding dat plots verstijft.
* Ik zie
dat mijn zussen anders zijn geconstrueerd. Mijn oorkens horen
woorden als ‘gemenstrueerd’ ook wel eens vertaald als: mijn tante
Marie ès op bezoek. En buiten op de waslijn hangen er van die
vreemde doekjes.
Een
wereld vol taboes waarin een mens pas laat was ingewijd. Ondertussen
verteerde je letterlijk van brandende nieuwsgierigheid. Mijn jongste
zoon wist lang voor zijn twaalf al wat het leven is en wat zijn
zusjes met maandverband doen.
* Ik zie
mijn zussen op zaterdagavond nog voor de spiegel staan, zich
opmakend voor de wekelijkse mannenjacht. Een geur van zeep:
’Sunlight’ was het huismerk. Later volgden meer geparfumeerde dingen
zoals lavendel en rozengeur.
Later
gingen ze naar de echte kapper om zich te laten prepareren. Lieven
en vrijers, dat was een apart hoofdstuk. Eerst de baanbrekers,
schoorvoetend aan de deur en pas veel later mochten ze binnen. En ik
kreeg altijd minder plaats.
Bij
vrijen hoorde toen nog veel stil spel. Je handen thuis houden en met
twee woorden spreken. Voor meer intieme afscheidsrituelen en kussen
waren de vrijers aangewezen op de gang. Vanaf half elf begon de
uittocht van de vrijers, die met de minste anciënniteit het eerst.
* En ik…
ik zag dat allemaal gebeuren. Ik heb veel gezien, maar ook vel
gezwegen en mijn ogen de kost gegeven... Ja, ja... een nest kinders,
zegt dat wel. Een serieus gewriemel, maar geestig, ferm geestig….
- - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het
sappig Eeks dialect draagt bij tot de authenticiteit van het verhaal
dat ons ook door de tweede wereldoorlog loodste. In het landelijk
leven kunnen velen onder ons zich in hun jeugdjaren terugvinden.
Voor een
barbecue in ons vertrouwd zaaltje was veel belangstelling.
Culinese, een vrije vertaling van culinair
of kookkunst, stond in voor de welriekende spijzen. Bij het
binnenkomen kregen we een omslag met bonnetjes. Eentje voor vis, een
ander voor brochette en een derde voor worst.
Binnenin
het zaaltje vonden we een variatie van ingrediënten om de spijzen te
kruiden.
Voor het
afhalen kregen we geen vrijgeleide. De weg heen en terug was
minutieus uitgestippeld.
De vis
was het meest geliefd en de brochette een aanvulling.
Op het
einde werden veel bonnetjes uitgewisseld en daarna vond de worst een
onderkomen. Op veel tafels blonk een verpakking en bij velen onder
ons stond de worst op het menu van maandag.
Een
verfrissend onweer en overvloedige regen begeleidde ons naar de
dagdagelijkse realiteit.
Met zijn
allen naar de negende keer!
Willy
Depoorter
|