Terug naar het overzicht gebeurtenissen 

 

OKRA SINT FRANCISCUSFEEST - 11 JULI 2023

 

             

Voor de achtste keer nodigde Okra SF de vertrouwelingen uit op een 11 juli herdenking in en rond de Franciscus kerk.

Bij aankomst wapperde de Okra vlag pal naast de boekentil.

Deze activiteit brengt het pionierswerk van Arnold in herinnering.

 

Deze viering strekt verder dan de eigen Okra leden. Het is een open activiteit met de bedoeling belangstelling te wekken voor kandidaat leden. Okra SF zet zijn deuren niet alleen open om de Covid microbe uit te wuiven maar vooral om de Vlaamse microbe levendig te houden.

Voor vele aanwezigen begon de dag met het bijwonen van een eucharistie viering. Hier konden wij kennis maken met pater Ghislain Kasareka. Hij is de eerste Congolese pater Montfortaan en behoort tot de priesters die in de pastorale zone Kesselinde afwisselend in de vieringen zullen voorgaan.

Vlaanderen zendt zijn zonen uit is geëvolueerd naar Vlaanderen ontvangt zijn zonen met open armen.

Lieven Dries is bevorderd tot pastoraal coördinator wat een erkenning betekent voor zijn onafgebroken inspanningen om de christelijke boodschap door te geven.

De parochiekerk Franciscus heeft een afzonderlijke ingang voor mindere valide deelnemers.  Okra SF respecteert de mogelijkheden van haar leden.

Een bezoek aan de boekentil mag niet ontbreken. Dit heeft een symbolische betekenis. Met Okra is het op 11 juli feest maar Okra creëert voor de Vlaming ook de kans dat hij leest en actief blijft.

Vier boeken van de ‘Leeuw van Vlaanderen’ vulden een hoekje van de til. Van scherpe geest gesproken! Voor wie de maandelijkse nieuwsbrief er op naleest is het zonneklaar hoe Okra SF actief invult.

 

Wij wachten nog steeds op de schepen van Senioren, Bert Cornillie. Zou hij drempelvrees hebben om een kerkgebouw binnen te komen!

 

Mark Vermaerke verzorgde in zijn gekende stijl voor een luimige afsluiter van de voormiddag.

Mark is afkomstig uit Eke, een landelijk dorpje aan de Schelde  in Oost-Vlaanderen.

Zijn schoolse tijd speelde zich ook af in zijn geboortedorp en in Gent. Daarna volgde de stap naar de universiteit in Leuven. Zoals velen voor en na hem is hij blijven plakken in Leuven waar zijn familiaal leven uitrolde tot een gelukkig en kroostrijk gezin. Wij allen hebben kunnen genieten van zijn talenten voor muziek, zang en theater. Hij is een hedendaagse Minnestreel in ons midden.

 

Voor Okra heeft hij zijn eigen  theatermonoloog opgevoerd.

Zoals Mark het zelf omschrijft: “Na een halve eeuw blijkt een man even terug op zijn biotoop in de jaren vijftig/zestig van de vorige eeuw. Vertellingen van een groot geworden kind.”

Met "Mijn vader was een handelaar" heeft Mark ons een uur lang geboeid.

 

Vanzelfsprekend zal ik mij beperken tot de rode draad door zijn verhaal dat af en toe gekruid werd met krachtwoorden die heden ten dage minder voor ondersteuning zorgen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

 

Waar speelt het verhaal zich af?

Vlak bij een klein landelijk station in Eke. Twee identieke huizen. In het ene huis wonen wij, vader Adiel, moeder en tien kinderen. Zeven meisjes en drie jongens. In het andere huis woont een nonkel, een tante en een nicht. Het ene huis veel te klein, het andere veel te groot.

Tussen beide huizen in een groot magazijn van allerlei producten voor boeren en hun dieren.

Mijn vader is een handelaar. Hij helpt de boeren door de seizoenen heen. Van zaaien tot oogsten, van lente tot winter. Daarom dus dat magazijn? Mijn biotoop.

  

Mijn jeugdjaren.

Ik waan mij een roekeloze alpinist die de Himalaya beklimt, voet voor voet, met onzekere handen , tot de zoldering is bereikt.

Ik waan mij de Rode Ridder. Ik bescherm bange, blonde jonkvrouwen. Ook tegen de Franse Leliaarts, die van 1302, die snoodaards. Ik hak ze de kop af met mijn stalen zwaard. Je weet wel, met die ouderwetse houten kapstokken. Ook moeders kleerkast was een waar arsenaal.

Mijn arm moedertje, wat heb ik toch allemaal niet stuk gemaakt.

Opeens heeft de Rode Ridder afgedaan. De burcht maak ik met de grond gelijk. In de plaats ervan bouw ik een waar ‘arendsnest’. Met tientallen gestapelde graanzakken bouw ik een ware citadel. Van daaruit jaag ik ‘De Duits’ het land weer uit.

 

Welke rol speelde nonkel Renield?

Nonkel Renield was een geboren verteller. Op zondag namiddag kwam hij voor de pinnen met straffe verhalen vooral over zijn eigen belevenissen. Ik zie hem nog altijd zitten met zijn stoel achterste voor tussen zijn benen, met zijn armen wat lichtjes gekruist op de bovenkant van de rugleuning. Als hij aan het vertellen sloeg, blonken dan altijd zijn ‘twinkeloogskens’ achter die kleine ronde brilglazen, met een goudkleurig montuur. ‘Mijne velo’ zie hij altijd.

* De verhalen over ‘de oorlogen’ mochten niet ontbreken. De eerste wereldoorlog van 14 – 18 met  Keizer Willem en zijn Pruisische veroveraars die verslagen werden door “d’Engelsen”. Daarna trokken ze naar het front aan ‘den IJzer’ om ‘den Belgiek’ te redden.

* De meest beklijvende, de meest aangrijpende, waren de verhalen over 40 - 45. Verhalen zonder eind, gekleurd met kleine heldendaden. Over het treiterig gedrag van de grauwe straat controleurs.

Over het stil verzet, en het vindingrijk verschalken van ‘den Duits’ en zijn ‘collaborateurs’.

Nonkel Renield sleept mij mee in overweldigende oorlogstaferelen en droeve en dramatische verhalen.

* Een ervan ging over de verwarde vlucht van heel de familie met paard en kar tot aan de Franse grens, tot aan de ‘schreve’…. Nen hoop kleine kinderen op een peerdewagen bijeen tussen wat “sjaarzen” en valiezen. Hoe ze zich bij bomalarm moesten wegsteken in donkere kelders.

Op ieder verhaal volgde een resem anekdotes over alle toegepaste trucs om al die oorlogsmiserie een beetje te milderen.

*Of een ander verhaal over het bij nacht en ontij over smokkel, van een verboden vrucht over de Scheldebrug. Donder en bliksem! Hierna volgt een welles nietes spel tussen de gendarmes. Ons paard loopt de poten onder zijn lijf ‘Galop forçé’. Paard en voerman winnen de wilde race. De gendarmes vangen bot en staan voor een inderhaast gesloten poort van het magazijn.

‘s Anderendaags staat de commandant terug voor de poort. Iedereen vreesde dat hij den bak zou invliegen. Diezelfde commandant bracht de verlossing met de boodschap dat hij kolen kwam commanderen voor de kazerne waar het zo koud was.

* Het strafste verhaal van alle verhalen was dat over de gevreesde controleurs die een meisjeskamer in ons huis op smokkelaars wilden onderzoeken.

Ik ben een kind van de oorlog maar enkele van mijn oudere zussen zaten er middenin en werden zowaar als kleine spionnen ingeschakeld. Ons huis lag vlak bij de spoorweg en mijn zussen moesten goed de toekomende treinen en reizigers in de gaten houden. Zij moesten vanachter het gordijn volgen of er geen vreemden in lange jassen waren afgestapt. Dat waren de kompanen van ‘de Duits’ die het huis onderste boven kwamen keren op zoek naar verboden waar.

Toen ze de kamer van de jonge meisjes wilden binnengaan schiet nonkel Renield naar ‘veuren’ met een vervaarlijke riek in de hand. Als jullie in de vrouwenkamer een voet binnenzet, steek ik ulder op mijne riek. Dat was de enige keer dat hij recht kwam uit zijn stoel. Nu was het wel precies daar dat de voorraad bloem om alle kindermonden te voeden, was verstopt.

Verhalen, urenlang. Verhalen wellicht om alle kwade herinneringen en trauma’s te verjagen, die tien, vijftien jaar na de feiten nog niet waren verteerd of weggesleten.

 

Wat deed mijn vader bij al die vertellingen?

Mijn vader zweeg. Ik heb mijn vader thuis nooit veel horen vertellen. Zeker nooit over de oorlog. ‘Commerçanten’ dat wel. Als hij handel dreef met boeren en klanten, met grossiers zaken doen ….. maar nooit met luide stem. Hij stond – zo een beetje gelijk ik – bekend als ‘nen zachte mens. Toch durfde hij wel fel discussiëren, randje ruzie met zijn broers waarmee hij samen een zaak dreef.

* Onderhuids dus toch dat cholerieke dat ik ook bij mezelf herken?

Mijn vader had trouwens niet veel tijd om te vertellen. ‘s Morgens was hij al vroeg op de baan op huisbezoek bij zijn klanten om bestellingen op te nemen. ‘s Avonds moest hij dan nog al zijn commandes van overdag van de boeren deftig te boek stellen en facturen uitschrijven. Of het geld tellen dat elke vrijdagnamiddag door de bankier bij ons thuis werd opgehaald.

* De vrijdag ging mijn vader naar Gent ‘naar de beurze, naar de Korenmarkt voor zijn aankopen in ‘t groot: een scheepke graan, een paar terreinwagens kolen, klap-klap-klap- zo met de handen en de verkoop was beklonken, zonder papieren. Tot slot ‘ne santé met ne goeden drupple.

Als hij thuis kwam had hij voor zijn kinders een zak met zwarte spekken mee, van de platte ronde spekken – Belga's of Gentse Babelutten waar de tanden van kapot gingen.

* Hij moest ook veel telefoons doen – voor zijn zaken. Hij deed dat niet alleen in ‘t Vlaems maar ook in ‘t Frans. Naar ‘t schijnt had hij dat geleerd op de zondagsschool in Gent. Alle zondagen te voete naar Gent, 15 kilometers deure, 15 kilometers were.

Als hij telefoneerde in het Frans was dat c’est pour acheter un camion de paille, oui de la paille.

‘k Ben later als klein manneke nog dikwijls meegereden naar dat ‘Walenland’. ‘s Morgens om vijf uur opstaan, ja, ja.. Op het stro, met onze groten camion.

Dat getelefoneer, dat was geen simpele zaak. Het waren van die zwarte bakelieten bakken die ge nog in gang moest zwengelen. De nummers werden gevormd met een draaischijf waarbij het altijd afwachten was of de cijferkes nog wel zouden terug keren. En als het donderde en weerlichtte sprongen er vonken ‘vier’ uit dat bakske. Dan was het absoluut verboden om te bellen.

* Ondertussen zat ik in een hoekse te spelen met mijn marbels, in het schoon Nederlands knikkers. Of met mijn camionneke vol eikers, opgeraapt op de weg van ‘t schole naar huis.

* En thuis, in mijn hoekske speelde ik klein ‘commerçanten’, gelijk mijn vader.

Mijn vader vertelde niet veel, terwijl hij zat te schrijven, maar hij was dicht bij. Voelbaar aanwezig. Af en toe keek hij ‘ne keer omme’ naar mij over zijn schouder. Dat was voor mij al genoeg.

Soms pakte hij en paar van zijn kleinste kinderen mee met zijn zwarten Opel, een Olumpia.

En al die boerinnen waarbij mijn vader kwam waren zot van mij. ’dienen kleinsten buk’. Wat hedde gij meegebroght; zo’n klein schuun ventje. Je kunt denken dat ik me liet soigneren!

* Dat herinner ik me nog uit de zondagen uit m’n jeugd.

Een zondag, dat was destijds thuis altijd een  dag van rust, rust die heilig was.

Het begon ‘s morgens vroeg, bij het ontbijt, dan was er altijd ‘speculôas’ bij de boterham uit een ‘koekedose’ met een heel speciaal manneke erop, Carlo.

De zondag stond ook voor de kerkgang, naar de messe gôan met glimmende schoenen, geborstelde haren, met propere kouskes en een versgestreken hemd, gesteven met amidonstijf. Wit, dat was echt wit, wit van op de ’bleik’ en zonder ‘dash’.

Zo’n kraakwit hemd dat trok mijn vader op zondagmorgen aan met van die lange slippen en warm aan het achterwerk. Maar ter kerke gaan, dat kon alleen met een gladgeschoren gezicht.

Ik zie hem nog in de achterkeuken staan. Een potje warm water… inzepen met de kwast en het mes bijwetten aan een lange riem. En dan het behoedzaam afschrepen van de baard, soms een sneer want te diep en dat wang- en keelbloed, dat werd gestelpt met een brok aluinsteen.

Aan vaders hand trok ik dan de trappen op naar het doksaal van de kerk langs een wenteltrap zonder eind. Het doksaal was een soort vreemde loopbrug achteraan in de kerk, vanwaar het mannenkoor zong en waar meestal ook het orgel met die grote blaaspijpen stond. Het is vandaag de dag in onbruik geraakt. Meer dan dertig jaar geleden dwarrelden vandaar de gregoriaanse gezangen over de hoofden van de kerkgangers richting het tabernakel vooraan in de kerk.

De pastoors droegen toen van die stijve kazuifels en ze wisselden van kleur gelijk de seizoenen: paars in de tijd van de vasten, rood naar de pinksterdagen toe, groen in de lente en wit voor de andere feestdagen.

Zo word ik van kindsbeen ingewijd in de mysterieuze wereld van muziek en zang. In de wereld van oeroude kerkelijke rituelen.

* Een nakomertje? Een zondagnamiddagkind. Ik heb me laten vertellen dat mijn vader en moeder om van de week te bekomen, de ‘zondagachternoene’ wel eens een hazenslaapje hielden om ‘t een en ander in te halen. Maar een nummerke 11 is er toch niet meer van gekomen.

Wat deed ik ondertussen de ‘zondagachternoene’. Op de zulle zitten, op mijn gat. Lees ‘op de stoep, op mijn poep’. Met mijn maten de merken herkennen van al d’auto’s, dan de merken tellen en om ter meest nummerplaten proberen te noteren.

Een andere liefhebberij was cowboy spelen met echte paarden. We vlogen op ons bloot gat, zonder zadel in een wilde galop door de velden en de landerijen. Wij zwierden met onze lasso’s. De reizigers in de coupés beschoten we met ons revolvers ‘met pourkes’.

* Mijn vader was niet alleen een kerkganger, hij zong ook veel op wereldse feesten, op bruiloften, jubilees, op eerste en plechtige communies. Een heel repertoire van volkse liederen zoals Gentse liedjes over de ‘veugelmarkt’. Maar ‘t schoonste was dat over de ‘sterkste man van Gent’.

Geestige liedjes, veel ambiance en veel applaus.. Bravo, bravo….’Allei, Adiel, nog eentje....

* Maar de sterkste man had niet het sterkste hart. En korte tijd daarna klonk ‘van op den doksaal’ het ‘In paradisum deducant te angeli...ten paradijze geleiden u de Engelen’.

Ik zie ‘t nog allemaal gelijk in een film, dat groot kruis buiten aan de voordeur, dat wijwater, het palmtakje, en brandende ‘keerse’. Die ‘pasters’ in ‘t zwart. En Marietje, dat jonk, die zo achterblijft met zo ne nest kinders. De wêreld es nie juuste.

‘t Was toen een droevige lente in het huis aan de spoorbaan. En een vijf, zes jaar jaar later, ook een droevige herfst, toen Marietje zelve ging en haar ‘nest kinders’ alleen achter liet….

 

Wat heeft Mark geleerd?

* Ja...zeven zussen: wat hebben ze met mij gespeeld destijds, mijn blonde krollen gewassen geknipt en gekamd. Mijn tranen gedroogd wanneer mijn knie wat fel was geschramd.

Soms zijn er van die kleine dingen van het leven wanneer Kora, mijn lievelingshond zijn staart achterlaat op de treinsporen, verpletterd door de wielen van het logge ‘zwarte monster’.

Die hond bleef nog jarenlang mijn vriend. Hij lag altijd op mij te wachten klokvast tien na vijf wanneer ik van de school van Gent kwam.

* Of dat eerste liefdesverdriet omdat het meisje dat ik aanbad dan toch met een ander ging….. Christine.

* De puisten van de adolescentie, al die etterende knobbels waar ge doorheen moet, de metamorfose van de blote knaap tot een half gelukte Adonis. En die stem die overslaat, die baard in de keel. De eerste natte droom, dat kleine ding dat plots verstijft.

* Ik zie dat mijn zussen anders zijn geconstrueerd. Mijn oorkens horen woorden als ‘gemenstrueerd’ ook wel eens vertaald als: mijn tante Marie ès op bezoek. En buiten op de waslijn hangen er van die vreemde doekjes.

Een wereld vol taboes waarin een mens pas laat was ingewijd. Ondertussen verteerde je letterlijk van brandende nieuwsgierigheid. Mijn jongste zoon wist lang voor zijn twaalf al wat het leven is en wat zijn zusjes met maandverband doen.

* Ik zie mijn zussen op zaterdagavond nog voor de spiegel staan, zich opmakend voor de wekelijkse mannenjacht. Een geur van zeep: ’Sunlight’ was het huismerk. Later volgden meer geparfumeerde dingen zoals lavendel en rozengeur.

Later gingen ze naar de echte kapper om zich te laten prepareren. Lieven en vrijers, dat was een apart hoofdstuk. Eerst de baanbrekers, schoorvoetend aan de deur en pas veel later mochten ze binnen. En ik kreeg altijd minder plaats.

Bij vrijen hoorde toen nog veel stil spel. Je handen thuis houden en met twee woorden spreken. Voor meer intieme afscheidsrituelen en kussen waren de vrijers aangewezen op de gang. Vanaf half elf begon de uittocht van de vrijers, die met de minste anciënniteit het eerst.

* En ik… ik zag dat allemaal gebeuren. Ik heb veel gezien, maar ook vel gezwegen en mijn ogen de kost gegeven... Ja, ja... een nest kinders, zegt dat wel. Een serieus gewriemel, maar geestig, ferm geestig….

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

 

Het sappig Eeks dialect draagt bij tot de authenticiteit van het verhaal dat ons ook door de tweede wereldoorlog loodste. In het landelijk leven kunnen velen onder ons zich in hun jeugdjaren terugvinden.

 

Voor een barbecue in ons vertrouwd zaaltje was veel belangstelling. Culinese, een vrije vertaling van culinair of kookkunst, stond in voor de welriekende spijzen. Bij het binnenkomen kregen we een omslag met bonnetjes. Eentje voor vis, een ander voor brochette en een derde voor worst.

Binnenin het zaaltje vonden we een variatie van ingrediënten om de spijzen te kruiden.

Voor het afhalen kregen we geen vrijgeleide. De weg heen en terug was minutieus uitgestippeld.

De vis was het meest geliefd en de brochette een aanvulling.

Op het einde werden veel bonnetjes uitgewisseld en daarna vond de worst een onderkomen. Op veel tafels blonk een verpakking en bij velen onder ons stond de worst op het menu van maandag.

Een verfrissend onweer en overvloedige regen begeleidde ons naar de dagdagelijkse realiteit.

Met zijn allen naar de negende keer!

 

Willy Depoorter

 

 

 

 

 Terug naar het overzicht gebeurtenissen